De communicatie


Communicatie is erg belangrijk. Zo ook bij de spoorwegen. In het begin was directe communicatie alleen over korte afstand mogelijk. Communicatie bestond uit diverse vormen: Voor communicatie waarbij het bericht niet direct nodig was, was er: We beperken ons tot de communicatie bij de spoorwegen. Deze werd vanaf het begin uitgevoerd door middel van:
Met de komst van de electriciteit werd het een stuk makkelijker. Nu konden ook langere berichten over langere afstand worden verstuurd. Als eerste kwam de telegraaf en de blokwekkers. Later de bloktelefoon. Daarna de gewone telefoon, de fax en tegenwoordig gebruikt men ook al e-mail.

De telegraaf
Voordat de elektromechanische telegraaf uitgevonden werd, bestond er een aantal optische telegraafmethoden, waarvan die van Claude Chappe uit 1792 de meest bekende is. Een optische telegraaflijn volgens Chappe bestaat uit een aantal torens, die zicht op elkaar hebben. Ze beschikken over beweegbare luiken, waarmee letters kunnen worden doorgeseind.
Dit systeem van berichtgeving was veel sneller dan verzending door een koerier te paard, maar had als voorwaarde goed zicht; bovendien waren de tekens ook voor derden leesbaar .De optische telegraaf was dan ook geen lang leven beschoren.
In 1844 werd de elektromagnetische telegraaf van Samuel Morse geďntroduceerd. Deze werkte met codes die uit punten en strepen bestonden en kwam in gebruik bij spoorwegen in Amerika. In 1865 werd een internationaal telegraafalfabet overeengekomen, waarvan de noodoproep SOS (…---…) wel bij iedereen bekend is. Tot aan het ontstaan van de telex in de jaren 1930 zou de elektromagnetische telegraaf naast de telefoon, die in 1876 werd uitgevonden door Alexander Graham Bell, een rol blijven spelen in het openbare berichtenverkeer. In 1895 kwam daar nog de draadloze telegraaf van Guglielmo Marconi bij.
Toepassingen in Nederland
Bij de ingebruikneming van de spoorlijn Amsterdam-Haarlem had de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij (HIJSM) een optisch telegraafstelsel ingericht. Dit was een systeem met meerdere draaibare ronde borden op een stellage. Dit voldeed alleen bij gunstig zicht.
In Nederland werkte Eduard Wenckebach aan de elektromagnetische telegraaf en in 1845 kon hij de HIJSM interesseren voor een proef tussen Amsterdam en Haarlem. De proef slaagde en de verbinding werd doorgetrokken naar Den Haag en Rotterdam. Aanvankelijk alleen bedoeld voor intern gebruik, werd in 1847 de telegraaflijn ook opengesteld voor algemeen betaald berichtenverkeer In 1852 werden de telegraaflijnen van de HIJSM en de NRS op grond van een nieuwe wet door de staat overgenomen.
De rijkstelegraaflijnen werden bij voorkeur langs de spoorwegen aangelegd en daardoor was het mogelijk vanuit de trein telkens een grote hoeveelheid draden te zien. Bij grote plaatsen waren meer dan 100 draden geen uitzondering. De spoorwegen mochten hun eigen draden, nu alleen voor intern gebruik, aan de rijkspalen bevestigen, maar wel op de meest ongunstige positie, namelijk als onderste draden en aan de buitenzijde. De HIJSM was er ook vroeg bij met draadloze telegrafie. De HIJSM had een zeekabel in dienst tussen Enkhuizen en Stavoren, die veel last had van storingen; in 1902 werd daarom een draadloze verbinding in gebruik genomen.
Bij de aanleg van elektrische bovenleiding voor de treinen, werden de telegraaflijnen (de juiste benaming is bovengrondse elektrische leidingen) vervangen door kabels, omdat de bovenleiding storing veroorzaakte op de telegraaflijnen. De naam telegraaflijnen is wat verwarrend, omdat de bovengrondse elektrische leidingen later ook gebruikt werden voor andere toepassingen, zoals klokseinen, blokverbindingen (vanaf 1880) en telefoon (vanaf 1885). Bij de spoorwegen zijn telegraaftoestellen nog in dienst gebleven tot ongeveer 1970 op vaak enkelsporige lijnen en werden gebruikt voor het uitwisselen van veiligheidstreinberichten. Nadat alle telegraaftoestellen verdwenen waren, werden de telegraaflijnen nog lang verder gebruikt voor andere toepassingen; de laatste “telegraaflijnen” bij de Nederlandse Spoorwegen werden pas in 1989 buiten gebruik gesteld.

Het zenden en ontvangen was alleen nog steeds eenzijdig. Dat veranderde met de komst van de telefoon. Hierdoor kon men goed communiceren. De spoorwegen hebben een eigen telefoonnet.

Signalen langs de baan

Al vanaf het begin werden deze signalen al gebruikt. vlaggen, handgebaren en borden waren er als eerste. Later kwam daar de seinpaal (voor de trein) bij en uiteindelijk de lichtseinen. Onder de titel seinenboeken kan er meer informatie worden gevonden of klik hier.

De Wekker


Links een wekker met wekknop. Als de wekker gin viel een klepje wat aangaf welke wekker was afgegaan.



De wekker is een soor telegraaf. Hoewel er geen complete berichten werden verzonden werd deze veel gebruikt. Zoals de naam al zegt was dit instrument er voor om de wachter te wekken dat er iets ging gebeuren of moest gebeuren. Met wekken wordt bedoelt de aandacht trekken aangezien er meerdere wekker op een post waren en de posten soms best groot van omvang konden zijn. Wekkers werden voor alerhande doeleinden gebruikt. Hieronder staan enkele voorbeelden: Op de wekkers stond meestal nog naderende informatie omtrend de opdracht.
Een voorbeeld met het attentiesignaal (een keer lange toon): Voor de codes van de wekkers kijk in het seinenboek onder geluidsignalen bij weksignalen en klokseinen.
Met de komst van de bloktelefoon werd de wekker nog steeds gebruikt. De wekker heeft het uitgehouden tot het einde van de klassieke beveiliging.
Een andere wekker was het zogenaamde perronslagwerk. Deze werd alleen gebruikt voor een aankondiging wat ook wel het kloksein werd genoemd. Op stations hing een kastje buiten aan de muur maar bij overwegen kon een grote zuil staan waarin het slagwerk zat.

De twee perronslagwerken aan de muur van station Reuver d.d 28 maart 1965. (Foto J.G.C. van de Meene)

De telegraaf


De telegraaf was het eerste toestel waarmee direct korte berichten over lange afstand kon worden verzonden. O.a. berichten per trein (geen post) en de optische telegraaf waren hierdoor overbodig. De telegraaf werkte vrij eenvoudig. korte en lange tonen of punten en strepen konden letters vormen wat weer woorden en zinnen vormden.

De bloktelefoon


     

Twee spoorwegbeamten bij de centrale telefoon van post T Utrecht. (bron: Utrechts archief) (links) en een meerlijnig toestel met lijnschakelaars en bel boven op het toestel. Goed voor tien lijnen.(rechts).


Met de uitvinding van de telefoon werd dit middel ook gebruikt bij de spoorwegen. De eerste telefoons hadden telkens een centrale nodig. Bij de spoorwegen was de telefoon zelf de centrale en door middel van schakelaars kon men het juiste "nummer" kiezen. Een zwengel aan de inductor zorgde voor het rinkelen van de bel aan de andere kant van de lijn. De spanning haalde men uit een batterij. Grote toestellen haden een bundel van draden wat het toestel verliet. Elk paar draden was een lijn (nummer). De toestellen konden van grote verschillen. van een simpel toestel voor een lijn tot wel 20. Op sommige stations waren ze nog groter maar dan was er een appart iemand voor het bedienen van de telefoon en het voeren van de gesprekken.
De bloktelefoon werkt eenvoudig hoewel er diverse soorten waren. De eerste had lijndraden die ook voor andere doelen werden gebruikt. In principe maakte de telefoon onderdeel uit van het bloktoestel. Meestal werd dit gedaan bij lijnen tussen blokposten. Men hoefde dan minder draden langs de lijn te trekken. Deze waren bovengronds wat dus nog al prijzig was. Later kwamen er apparte draden voor het telefoontoestel.
De bloktelefoon bestond al vanaf het begin uit een aantal standaard onderdelen. Naast de hoorn met luidspreker en microfoon was er uitraard het haakcontact. Deze schakelaar ontbrak bij de meerlijnige toestellen. Daar was de lijnschakelaar tevens de "haakschakelaar" Werd deze knop vergeten dan klok weer het signaal "oproep bloktelefoon" Dit sein was ook het belsein bij bloktelefoontoestellen die via de blokdraden liepen. Hier ontbrak de bel maar waren de wekkerse tevens telefoonbellen (bij een bepaalde code). Naast de haak was er ook een bel. In sommige gevallen dus de wekker. De bel kon op verschillende manieren werken. Alleen als de inductor gedraaid werd. of na het vallen van een klepje (met hulp van de inductor) waarna de bel bleef rinkelen tot deze werd uitgezet. Ook al was er weer opgehangen. Het laatse was het geval met de meerlijnige toestellen.
Het belangrijkste onderdeel van het toestel was natuurlijk de batterij. Verder was er voor het opwekken van het belsignaal een inductor aanwezig.


In het bovenstaande schema is te zien hoe een bloktelefoon werkt. Weggelaten zijn de inductor, de haak en de eventuele lijnschakelaar.Zoals te zien is staan de microfoon in serie met de luidspreker aan de andere kant van de lijn en omgekeerd. Elk toestel heeft zijn eigen voeding.



Onder normale omstandigheden is de schakeling zo gemaakt dat de bel direct op de lijn geschakeld zit. Zodra iemand aan de inductor draait wordt de bel onderbroken en gaat er een spanning over de lijn die aan de andere kant de bel doet rinkelen of een klepje (lijnklep) laat vallen wat de bel laat rinkelen. Vervolgens zet men de bel uit en zet men de lijnschakelaar om naar de lijn die belt, of men neemt de hoorn op. De lijnschakelaar en/of haak zorgen er voor dat de bel onderbroken wordt en hoorn verbonden wordt met de telefoonlijn. Nu kan men spreken.
Na de bloktelefoon kwam de gewone rijkstelefoon met kiesschijf. Toch is men naast de rijkstelefoon dit systeem tot het laatst in 1992 blijven gebruiken.

Bronnen: Telegraaf; B. Reinders SHM.

Terug naar Home terug naar Uitleg